Zo’n tien jaar geleden kwam ze mijn leven binnen.
Marie, heette ze.
Haar moeder stierf toen ze acht was.
Haar vader hertrouwde, kreeg nog twee kinderen en zij voelde zich het buitenbeentje.
Ze was op zoek… naar liefde, naar troost, naar zichzelf.
Alleen aan zee en door te tekenen kwam ze tot rust.
Ja, zo kwam ze mijn leven binnen. Het hoofdpersonage van wat uitgroeide tot een jeugdverhaal, met als titel Rocking Pilgrim.
Keer na keer kwam ze bij me aankloppen. Ik liep mee haar leven in. Was benieuwd naar hoe haar verhaal zich verder zou ontwikkelen, soms was ik oprecht ontroerd. Ik ontving een puzzelstuk hier en een puzzelstuk daar. Al schrijvend kreeg ik meer en meer zicht op het grote geheel, op het verhaal dat zich ontvouwde.
En dat vind ik zo mooi en wonderlijk aan schrijven. Ik heb het verhaal niet zelf bedacht. Het heeft zich aan mij getoond, in flarden, met horten en stoten. Ik moest alleen maar goed luisteren, het (ont)vangen en vastleggen in woorden en zinnen.
Regelmatig wilde ik het opgeven. Ik vond het te zwaar, te veel, te vermoeiend,… . Dan wilde ik de handdoek in de ring gooien en dat hele verhaal laten voor wat het was. Enkele keren besloot ik ook echt om ermee op te houden. Dan leek het verhaal de boodschap te hebben begrepen want het hield zich stil. Voor even toch, want na enige tijd kwam het altijd weer bij me aankloppen. Dan voelde ik het weer kriebelen en liet ik me overhalen. Schreef me terug te pletter.
Zo werd dit verhaal golf na golf geboren, om in de beeldspraak van de zee te blijven 🙂
Gisteren kreeg ik bericht van uitgeverij Het Punt dat ze mijn verhaal eerstdaags zullen lezen om te kijken of ze het willen publiceren.
Ik kan alleen maar mijn vingers kruisen en hopen dat het ook hen zal weten te grijpen, te verleiden,… zoals het met mij deed, keer na keer na keer.
“Er is geen blauwdruk voor de structuur. Het is niet een kwestie
van of ik dit huis zal bouwen vanwege het effect dat het zal hebben
als het me lukt. Ik kan niet anders dan het maken, ik moet het bouwen,
een huis, een verhaal, om te passen om het onbeschrijflijke ‘gevoel’
dat als de ziel is van het verhaal, en waarop ik moet aandringen op een
vasthoudende, beschaamde manier, en ik kan het niet beter dan dit
definiëren. En ik weet niet waar het vandaan komt. Het lijkt er
al te zijn, en een aanwijzing die niet voor de hand ligt, zoals een etalage
of een flard van een conversatie, maakt me er bewust van. Dan begin ik
materiaal te verzamelen en het in elkaar te passen. Een deel van het materiaal
heb ik al ergens tot mijn beschikking, in herinneringen en observaties,
en een ander deel moet ik nog verzinnen, en weer een ander deel
moet ik ijverig opzoeken (feitelijke details), terwijl ik het deels ook
in mijn schoot krijg geworpen (anekdotes, fragmenten uit gesprekken).
Ik zie hoe dit materiaal zou kunnen samenkomen om het de vorm te geven
die ik nodig heb, en dat probeer ik dan. Ik blijf het proberen en zien
waar ik een fout maakte en het opnieuw proberen.”
Alice Munro